Volgens de auteurs van het artikel ‘The new colonialists’ zorgt een allegaartje van internationale hulporganisaties, liefdadigheidsinstellingen en weldoeners ervoor dat bepaalde landen die op de rand van de afgrond staan, niet naar beneden vallen. In deze landen zijn corrupte en zwakke overheden namelijk oncapabel om de basisverantwoordelijkheden zoals publieke dienstverlening, welzijn en veiligheid van hun burgers te garanderen en wordt deze taak steeds vaker overgenomen door een groep van niet-gouvernementele actoren. Deze actoren zijn volgens Cohen, Küpçü en Khanna (2008) dan ook de nieuwe kolonisten van de 21e eeuw.
Volgens deze auteurs sturen de nieuwe kolonisten de ontwikkelingsstrategieën en ontwerpen zij het overheidsbeleid van hun gastheren, net zoals vroeger Europese wereldmachten het beleid in hun kolonies dicteerden. Bovendien versterkt hun aanwezigheid de afhankelijkheid van de betrokken staten. Doordat deze nieuwe kolonisten publieke dienstverlening overnemen slagen veel van de betrokken staten er immers niet in om vaardigheden te ontwikkelen om hun land effectief te besturen of vallen ze terug op het gecreëerde vangnet.
De auteurs benadrukken wel dat afhankelijkheid in de armste gebieden geen nieuw fenomeen is. Wat echter wel nieuw is, is een verschuiving naar een steeds groter aandeel van ontwikkelingshulp afkomstig van private actoren en een afnemend aandeel van hulp afkomstig van overheden en traditionele donoren, wat een verschuivende machtsverhouding met zich meebrengt. Het probleem hierbij is dat deze zogezegde nieuwe kolonisten alle uitdagingen aanpakken die zij nodig achten, met of zonder medewerking van de betrokken staten. Hulp gaat bovendien steeds minder vaak via de overheid van het betrokken land maar verdwijnt steeds vaker rechtstreeks in de geldkisten van de nieuwe kolonisten op het terrein. De auteurs stellen dat dit op concreet niveau bepaalde voordelen kan bieden voor individuen maar het echter ook de reeds zwakke staat kan aantasten. Deze nieuwe kolonisten doen immers vaak niets om te verzekeren dat de staat in de toekomst de mogelijkheden heeft om deze diensten aan te bieden aan zijn burgers. De kolonisten zijn dus mede verantwoordelijk voor een trage en gestage erosie van de verantwoordelijkheid van de staat (Cohen, Küpçü & Khanna, 2008).
Eerst en vooral rijst de vraag: ‘Wie zijn deze nieuwe kolonisten?’ Het valt op dat onder de term van nieuwe kolonisten internationale hulporganisaties, liefdadigheidsinstellingen, weldoeners, etc. allemaal op één hoop worden gegooid. In het artikel worden enkele concrete voorbeelden gegeven, zoals Oxfam, Artsen Zonder Grenzen, Mercy Corps en Bill & Melinda Gates Foundation. Daarnaast werd, ter aanvulling, een lijst gepubliceerd met de machtigste NGO’s op wereldniveau (1). Deze NGO’s zouden een enorme invloed uitoefenen op het bepalen van de ontwikkelingsagenda, op het vormen van beleid en op het veranderen van de wereld. Opmerkelijk hier is dat er geen criteria worden gegeven waarop deze lijst is gebaseerd.
De auteurs verweren zich reeds in het artikel tegen deze kritiek van het op één hoop gooien van uiteenlopende initiatieven door te stellen dat geen enkele van deze actoren bereid is haar werk op die manier uit te voren dat ze zelf overbodig worden. Maar is dit wel zo?
Het argument uit het artikel voor deze stelling is dat zij simpelweg geen voorbeelden kunnen vinden van situaties waarin NGO’s of andere private weldoeners zich terugtrokken omdat de noden waaraan zij probeerden tegemoet te komen er na verloop van tijd niet meer waren.
Ten eerste zijn hiervan, volgens de kritiek gegeven door het Hauser Center for Nonprofit Organisations at Harvard University (2), voorbeelden genoeg. Zo geven zij zelf het voorbeeld van de organisatie CARE die in Afghanistan een watersysteem heeft opgezet en na lobbywerk is overgenomen door de lokale overheid ter plaatse.
Ten tweede willen we ook kort inzoomen op de Parijsverklaring (2005) waarin een expliciete consensus wordt verwoord van ‘nieuwe hulp’. Deze verklaring dient in toenemende mate om de hulp vanuit NGO’s een kwaliteitspush te geven en te stroomlijnen.(3) Een belangrijk uitgangspunt van deze verklaring is dat men zich moet baseren op ‘eigenaarschap’, waarmee men bedoelt dat de lokale organisatie of instelling in het Zuiden zijn eigen lot in handen moet kunnen nemen. Daarnaast stelt deze verklaring dat hulp moet uitgaan van nationale (lokale) prioriteiten en niet van de donor-agenda. Het is duidelijk dat hiermee bepaalde problemen van de sector erkend worden maar met dit akkoord wordt ook een goede stap voorwaarts gezet. De vraag is echter in welke mate dit tot verandering heeft geleid op het terrein.
Door NGO’s en andere private weldoeners gelijk te stellen aan nieuwe kolonisten verwerpen deze auteurs tactloos dat zij oprecht kunnen toegewijd zijn om overheden te versterken en aan te moedigen om hun verantwoordelijkheden te nemen. We willen niet ontkennen dat het gevaar niet bestaat dat NGO’s en andere private weldoeners in de verleiding van zelfinteresse en zelfbestendigheid kunnen vallen. Maar in plaats van het zich bewust onmisbaar maken en het bewust implementeren van afhankelijkheidsrelaties gaat het in bijna alle gevallen om een lastige uitdaging om in de praktijk het juiste evenwicht te vinden tussen verschillende doeleinden.(2)
Het is duidelijk dat deze term ‘nieuwe kolonisten’ vooral dient om de aandacht te trekken en zelfs te provoceren. Maar of de vergelijking tussen vroegere kolonisten en verschillende types van hulporganisaties opgaat, is een belangrijke vraag. We kunnen stellen dat deze vergelijking nogal kort door de bocht gaat. Hoewel er bepaalde gelijkenissen zijn, moet immers worden opgemerkt dat de doelen en waarden achter de opzet van beide partijen volledig verschillend zijn (2). Bovendien zondigen de auteurs, volgens Felice (2008), aan een vereenvoudiging van kolonialisme door het gelijk te stellen aan afhankelijkheid.(4)
Ten slotte geeft deze vergelijking op geen enkele manier een blijk van de toenemende pogingen om deze afhankelijkheidsrelatie af te zwakken zoals bijvoorbeeld blijkt uit de hierboven vermelde Parijsverklaring uit 2005. Volgens Landman (2008) houdt het bovendien geen rekening met de pogingen van deze actoren om mechanismen van aansprakelijkheid te bieden.(5) Deze vergelijking biedt ook geen enkele bijdrage in termen van een oplossing van het gesteld probleem.
(1) The List: The World’s Most Powerful Development NGOs. Foreign Policy. Geraadpleegd op 4 december, 2008, op http://www.foreignpolicy.com/story/cms.php?story_id=4364
(2) The Hauser Center for Nonprofit Organizations at Harvard University. NGOs: The New Colonialists? Post op blog ‘Humanitarian and International Development NGOs’. Geraadpleegd op 2 december, 2008, op http://hausercenter.org/iha/archives/18
(3) Nieuwe werkvormen in de ontwikkelingssamenwerking. Geraadpleegd op 4 december, 2008, op http://docs.vlaanderen.be/ontwikkelingssamenwerking/pdfs/vierdepijler/nieuwewerkvormen.pdf
(4) Felice, W. F. (2008). Saving lives: A first step toward freedom not dependence. Geraadpleegd op 3 december, 2008, op http://www.du.edu/korbel/hrhw/roundtable/2008/panel-c/09-2008/felice-2008a.html
(5) Landman, T. (2008). Nothing "Colonial" About It: Service Delivery and Accountability. Geraadpleegd op 3 december, 2008, op http://www.du.edu/korbel/hrhw/roundtable/2008/panel-c/09-2008/landman-2008a.html