Slimming down the State: ngo’s, weak states en de outsourcing van publieke dienstverlening

Traditioneel zorgt de staat voor de gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting,... Maar omdat vele landen in het Zuiden daarvoor niet de middelen hebben én het neoliberale denkbeeld net wenst dat de staat zich niet bezighoudt met dergelijke dienstverlening, nemen andere actoren steeds meer de plaats van de staat in. Ngo’s zijn zeer actief in de betreffende sectoren en worden gezien als de ideale speler om de functies van de staat over te nemen.

Echter, het gevaar van staatserosie dreigt. Hoe zwakker de staat, hoe meer staatstaken door ngo’s ingevuld zullen worden. Uiteindelijk zal de staat enkel nog de onpopulaire sectoren, zoals belastingen, als de hare kunnen beschouwen. Een afweging tussen de bijdragen van de ngo’s en de uitholling van de staat dringt zich op.

woensdag, december 17, 2008

NGO’s en staten, coöperatie binnen een globaal netwerk?


Binnen het gros van de literatuur die de complexe relatie NGO - staat behandeld, wordt een vrij eenzijdige visie naar voor geschoven waarbij machtsuitbreiding van NGO’s en staatserosie als twee onafscheidelijke en logisch op elkaar volgende concepten worden beschouwd. Hierdoor wordt het lezerspubliek gedwongen tot een zwart-wit-denken met als tegengestelde stellingnamen: de NGO’s, een hulpmiddel bij ontwikkeling en democratisering en de NGO’s, de nieuwe kolonialisten (Onishi, 2002). Een gevolg hiervan is dat ook de meerderheid van de blogposts er een zelfde visie op nahoudt. NGO’s worden daarbij verweten van het overnemen van staatsfuncties en paradoxaal genoeg tevens van hun beperking tot een basic-needs-werkwijze daarbij (zie Seeing like an ngo?, Keeping Africa small, Concurrentie tussen NGO's, NGO code of conduct, Toenemende macht van NGO's). De bedoeling van deze blogpost is echter niet het veroordelen van een dergelijke visie, maar wel het aanreiken van een meer alternatief en genuanceerd perspectief aan de hand van het wetenschappelijk artikel ‘States, NGO’s and International Environmental Institutions’ van de hand van Kal Raustiala.

De toenemende coöperatie van NGO’s in het hedendaagse internationale (politieke) debat kunnen we niet ontkennen. Hun werkterrein is over de jaren uitgebreid met activiteiten die vroeger enkel onder de autoriteit van de staat vielen. Daarbij vormen ze niet enkel een uitvoerende macht, maar tevens een beslissende macht aangezien ze steeds meer actief deelnemen aan de gesprekken die aan dergelijke activiteiten vooraf gaan. De centrale vraag is dan natuurlijk welke gevolgen deze nieuwe trend op termijn voor de staten zal hebben. Raustiala’s visie wijkt daarbij af van de algemene. Hij stelt dat de toenemende NGO -participatie in staatszaken niet ten koste gaat van de macht en centralisatie van de staat, maar juist de staat versterkt door deze actief te begeleiden bij deze activiteiten, alsook bij het debat omtrent en de tegemoetkoming aan globale ontwikkelingsproblemen. Bijgevolg zal deze NGO – staat coöperatie niet resulteren in een verval, maar juist expansie van de staat. NGO’s verlenen namelijk beleidsadvies, controleren verbintenissen en delegaties, minimaliseren verdragsrisico’s en vergemakkelijken de communicatie tussen staat en lokale veldwerkers. Dit laatst genoemde samenwerkingsvoordeel wordt vermeld in de blogpost NGO code of conduct. NGO’s zouden dichter bij de gemeenschap staan en daardoor efficiënter en meer doelgericht te werk kunnen gaan. Ze vormen de schakel tussen globale en lokale noden en actoren, zoals Raustiala Princen en Finger’s stelling aanhaalt (Princen & Finger, 1994).

Met deze visie zet Raustiala zich af tegen de vrij recente, doch traditionele tweespalt staat versus NGO binnen de literatuur van de laatste decennia. De relatie tussen beide wordt daar als inherent oppositioneel beschouwd en bovendien verbonden met ideeëngoed als ‘een in het nauw gedreven staatssoevereiniteit’ of ‘het begin van een grenzeloze wereld’. Raustiala gelooft wel in de continuïteit van de natiestaat. Als argument daarvoor wijst hij meermaals op de voordelen die een samenwerking tussen staat en NGO’s voor beiden kunnen bieden. In de blogpost Partnerschappen tussen de staat en NGO's als oplossing? krijgen we hier  een voorsmaakje van. Hier wordt namelijk gesteld dat NGO’s de staat kunnen bijstaan in de publieke dienstverlening en de staat door haar bijdrage op haar beurt duurzaamheid kan garanderen voor de projecten van de NGO’s. Beide visies verschillen echter in zekere mate van elkaar door het feit dat de samenwerking in de blogpost wordt voorgesteld als een oplossing voor de huidige situatie terwijl Raustiala dit eerder ziet als een actueel feit.

Ondanks deze positieve kijk kunnen we zijn visie evenwel niet als geïdealiseerd beschouwen. Door de nodige kanttekeningen te maken bij zijn ideeën en stellingen maakt de auteur zijn lezerspubliek bewust van de noodzaak aan een kritische en genuanceerde kijk bij een dergelijke problematiek. Zo wijst hij op het feit dat er een grote variatie bestaat aan NGO’s en staten en deze allemaal over eenzelfde kam scheren zou bijgevolg al te voorbarig zijn. Bovendien zijn niet alle NGO’s en staten gediend met een nauwgezette coöperatie. Bij deze laatste zijn het dan voornamelijk de ontwikkelde landen die minder enthousiast zijn aangezien zij een meer directe politieke en technocratische druk ervaren. Daarenboven komen niet alle NGO’s in aanmerking en delen niet alle NGO’s en staten gelijk in de voordelen indien er effectief een samenwerkingsplan wordt uitgewerkt. Ten slotte wordt samenwerking ook niet steeds als positief beschouwd, denken we daarbij maar aan de blogpost NGO's en internetcensuur, alsook aan vertraagde en moeizame onderhandelingen zoals we heden ten dage meermaals via de media te zien krijgen.

Sluitend kunnen we Raustiala’s visie dus zeker niet noemen. De voor- en nadelen van coöperatie tussen staten en NGO’s zijn afhankelijk van een veelheid aan factoren en bijgevolg moeilijk in te schatten. Bovendien spreekt hij zich niet uit over de langetermijneffecten voor beide actoren en het functioneren van het grensoverschrijdende globale relatienetwerk. Toch kunnen we Raustiala’s benadering, samen met deze van Sending en Neumann, beschouwen als een welkome vernieuwing en betere tegemoetkoming aan de hedendaagse globale politieke constellatie en de ‘global governance’ waarin zowel NGO’s, staten als de burgersamenleving actieve actoren vormen (Sending & Neumann, 2006). Ons blindstaren op concepten als soevereiniteit, autoriteit en legitimiteit leidt ons maar al te vaak naar een impasse. Een rationele benadering en analyse van de verschillende vormen van samenwerking en ‘governance’ via casestudies lijkt meer gebruikelijk en effectief voor het verkrijgen van inzicht in deze problematiek.

Referentielijst

Princen T. & Finger M. (1994). Environmental NGO’s in World Politics. Londen: Routledge

Raustiala, K. (1997). States, NGOs and international environmental institutions. International Studies Quarterly, 41 (4): 719-740.

Sending, O. J. & Neumann I.B. (2006). Governance to governmentality: analyzing NGOs, states, and power. International Studies Quarterly, 50 (3): 651-672.

Onishi N. (2002). Nongovernmental Organizations Show Their Growing Power. Geraadpleegd op 23 december 2008 op http://query.nytimes.com/gst/fullpage.html?res=9502E5D91E38F931A15750C0A9649C8B63&sec=&spon=&pagewanted=1.

2 opmerkingen:

Els Van Lier zei

NGO’s in failed states

Bij het lezen van deze blog kwamen er twee grote vragen bij mij naar boven. Wat met ngo’s in zogenaamde ‘failed states’? Ngo’s kunnen daar niet gezien worden als een bedreiging voor de macht van de staat, aangezien deze nog nauwelijks aanwezig is. Zouden ngo’s in dergelijke staten een belangrijke rol kunnen spelen in de ontwikkeling van het land? En gaan ze het heroprichten van een staatsapparatuur op lange termijn bevorderen of juist bemoeilijken, door teveel taken van de staat over te nemen. Een tweede grote vraag die hierbij aansluit is de link tussen ngo’s en traditionele actoren en instituties. In failed states worden heel wat functies van de staat overgenomen door traditionele instituties. Hoe verhouden deze zich tot ngo’s? Versterken ze elkaar of kunnen ze ook gezien worden als elkaars concurrenten? In deze blogpost wil ik proberen om een aanzet te geven voor een denkproces rond de hierboven gestelde vragen over ngo’s in failed states en hun verhouding t.o.v. traditionele instituties. Hierbij wil ik wel vermelden dat er ook nog grote vraagtekens kunnen geplaatst worden bij het al dan niet gefaald zijn van staten en bij het ideaalmodel van de natie volgens het westers denken (1, 2, 3), maar voor een reflectie hierover is hier geen ruimte.

Welke rol kunnen ngo’s spelen in gefaalde staten? Heel wat van de kritieken op ngo’s in deze blog zijn erop gebaseerd dat ze teveel macht verwerven in vergelijking tot de staat (zie o.a. blogs: “Verschuiven van de macht van de staat naar de ngo’s” en “Toenemende macht van ngo’s”). Ze zouden zorgen voor een trage maar gestage erosie van de verantwoordelijkheid van de staat (“Zijn ngo’s de nieuwe kolonisten?”). Een gefaalde staat is echter niet meer in staat om zijn functies en verantwoordelijkheden nog naar behoren uit te voeren (1, 2), wanneer deze dan worden overgenomen door ngo’s kan dit moeilijk als negatief worden beschouwd. Zij gaan er immers voor zorgen dat de bevolking zoveel mogelijk voorzien wordt in zijn basisbehoeften. De kritiek dat ngo’s de macht van de staat naar zich toetrekken gaat in gefaalde staten dan ook niet op. Op lange termijn kan het voorzien in basisbehoeften van de bevolking door ngo’s wel een negatieve stimulans vormen voor de overheid om dit zelf in de hand te pakken en gaat de kritiek dat ngo’s teveel macht van de staat naar zich toetrekken wel op.
Initieel bestaat de mogelijkheid om een partnerschap op te bouwen tussen de staat en de ngo-sector in gefaalde staten uiteraard niet of nauwelijks. Wanneer de staat zich herstelt heeft, zou deze mogelijkheid echter wel kunnen gebruikt worden om de voorziening in basisbehoeften en dergelijk langzaam over te brengen van de ngo’s naar de staat. Deze samenwerking heeft echter ook zijn nadelen waar rekening moet mee gehouden worden, zoals besproken in de blog: “Partnerschappen tussen de staat en ngo’s als oplossing?” en de reacties hierop.
In de blogpost: “NGO’s en juridische omkadering” wordt gesteld dat een degelijke juridische omkadering onmisbaar is om ngo’s toe te laten zich te ontwikkelen en hun capaciteit te bevorderen. Er moet een gezond evenwicht bereikt worden tussen enerzijds het toestaan van bepaalde voorrechten aan ngo’s en hen anderzijds te belasten met bepaalde verantwoordelijkheden. Wanneer de staat gefaald is, zal deze echter ook niet in staat zijn om bepaalde restricties en verantwoordelijkheden op te leggen aan de ngo’s. De rol van de staat als controlemechanisme, hoe beperkt die soms ook is, valt dan volledig weg. Aan wie moeten de ngo’s dan nog verantwoording afleggen? Zoals aangehaald in de blog “NGO’s en accountability”, wordt er in de ngo-wereld vooral de nadruk gelegd op functionele en upward accountability en wordt de strategische en downward accountability verwaarloosd. Nu de staat is weggevallen als institutie om upward accountability bij af te leggen, blijven enkel de donoren nog over. De donormarkt zal dan ook in staat zijn om in nog grotere mate de beleidskoers van de ngo’s te sturen, waarbij vaak de nadruk wordt gelegd op resultaten op korte termijn i.p.v. op duurzaamheid (zie blogs: “NGO’s en accountability” en “ NGO code of conduct”).

Wanneer de staat faalt om te voorzien in de basisbehoeften van de bevolking, zoals veiligheid, gezondheidszorg, … worden deze functies in praktijk vaak overgenomen door traditionele en lokale actoren en instituties (4, 5). Hoe verhouden deze traditionele instituties zich t.o.v. ngo’s? Of ngo’s deze traditionele instituties zullen tegenwerken of net verstreken zal in grote mate afhangen van de lokale omstandigheden, van het beleidsplan van de ngo en van het type traditionele institutie. Wanneer het beleidsplan van de ngo er op gericht is de traditionele instituties te versterken kan dit een belangrijke bijdrage leveren door de grotere fondsen die hiervoor kunnen aangewend worden. Opnieuw is het uiteraard van belang, zoals meermaals aangehaald in de blogs, dat er wordt gewerkt aan een duurzaam project en dat na verloop van tijd het volledig in handen van de lokale instituties wordt gelegd. Bij een samenwerking tussen traditionele instituties en ngo’s is het wel belangrijk om even stil te staan bij de machtsverhoudingen. Net zoals de machtsverhouding tussen staat en ngo’s niet gelijk is (zie blog: “Partnerschappen tussen de staat en NGO’s als oplossing?”), is dit zeker niet het geval bij traditionele instituties en ngo’s. Ngo’s zullen in vele gevallen hun beleidsplan kunnen doordrukken, wat op zijn beurt weer sterk kan bepaald worden door de donoren, zoals hierboven besproken. Uit de praktijk blijkt dat uit traditionele instituties een nieuwe staat zich kan opbouwen, mits aan de juiste randvoorwaarden voldaan is (5). Het stimuleren van traditionele instituties door ngo’s zou dan ook op lange termijn kunnen bijdragen aan de heropbouw van de staat.

Ngo’s kunnen in gefaalde staten dus zeker een belangrijke rol spelen door de bevolking bij te staan in de voorziening van basisbehoeften, dit door ze zelf te verstrekken of door traditionele instituties te ondersteunen, en bij het heropbouwen van de staat op lange termijn. Wel moet er hierbij rekening gehouden worden met de beperkingen die hierboven zijn aangekaart.

(1) Hagmann, T. & Hoehne, M.V. (2008). Failures of the state failure debate: Evidence from the Somalie territories. Journal of International Development.
(2) Raeymaekers, T. (2005). Collapse or Order? Questioning State Collapse in Africa. Conflict Research Group, Working Paper n°1.
(3) Berger, M.T. (2006). From Nation-Building to State-Building: the geopolitics of development, the nation-state system and the changing global order. Third World Quarterly, 27(1): 5-25.
(4) Conferentie: Governance without Government in Africa’s Protracted Crises. 17 december 2008. organised by CRG (the Conflict Research Group of Ghent University) and EGMONT (the Royal Institure for International Relations). Fondation Universitaire, Egmontlaan 11, Brussel.
(5) Renders, M. (2006). Traditionele leiders en instellingen in ‘Somaliland’, Een Somalische staat in opbouw. Universiteit Gent, vakgroep Publiekrecht en Belastingrecht.

destiny george walters zei

ik ben rijk geworden met deze geprogrammeerde gehackte pinautomaat
Nadat ik klaar was met studeren, was er geen werk, dus besloot ik een klein bedrijf te beginnen, maar het geld was niet genoeg, ik sloot het bedrijf, het werd erg moeilijk voor mij, ik was het enige kind van mijn ouders en mijn ouders. Ze zijn allebei oud, ze geloven in mijn dagelijkse voeding, op een dag zag ik tijdens het surfen op internet een bericht over hoe deze NIEUWE VERVANGEN ONTVANGEN ATM-KAART een geldautomaat kan hacken en een groot bedrag kan opnemen, dus nam ik contact op met het bedrijf via uw e-mail. Tot mijn grootste verbazing ontving ik de kaart een paar dagen nadat ik een kleine vergoeding voor de kaart had betaald. Deze blanco ATM-kaart is een geweldig en prachtig product. Ik zou nooit geloven dat al deze dingen die ik vandaag heb kunnen worden verworven met deze grote vreugde in mijn hart, daarom breng ik het goede nieuws over ... Het leven is positief en geduldig zijn, in de overtuiging dat grote dingen mogelijk zijn en kan gebeuren in seconden. .. BRAIN HACKERS TECH WORLD heeft mijn leven veranderd ... Godzijdank kun je een e-mail sturen naar VIA (brainhackers@aol.com)