Slimming down the State: ngo’s, weak states en de outsourcing van publieke dienstverlening

Traditioneel zorgt de staat voor de gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting,... Maar omdat vele landen in het Zuiden daarvoor niet de middelen hebben én het neoliberale denkbeeld net wenst dat de staat zich niet bezighoudt met dergelijke dienstverlening, nemen andere actoren steeds meer de plaats van de staat in. Ngo’s zijn zeer actief in de betreffende sectoren en worden gezien als de ideale speler om de functies van de staat over te nemen.

Echter, het gevaar van staatserosie dreigt. Hoe zwakker de staat, hoe meer staatstaken door ngo’s ingevuld zullen worden. Uiteindelijk zal de staat enkel nog de onpopulaire sectoren, zoals belastingen, als de hare kunnen beschouwen. Een afweging tussen de bijdragen van de ngo’s en de uitholling van de staat dringt zich op.

zaterdag, december 13, 2008

NGO's en accountability

De vraag naar accountability van NGO’s is een belangrijk onderdeel van het hele debat over de toenemende macht van de niet-gouvernementele sector. Uit de blog De legitimiteitsvraag van NGO's blijkt dat accountability van aanzienlijk belang is voor de legitimiteit van NGO’s. Accountabilty houdt in dat men verantwoordelijk is voor de daden die men stelt en dat men een uitleg moet kunnen geven aan de belanghebbers wanneer die erom vragen.

In het artikel “Asking the do-gooders to prove they do good”, verschenen op 3 januari 2004 in de New York Times (1), wordt de discussie over accountability van NGO’s geschetst. Meer accountability wordt door sommigen gezien als een gevaar voor de werking van NGO’s en afgedaan als een vraag vanuit bepaalde politieke agenda’s. Anderen, zoals The American Enterprise Institute (AEI), menen dat er meer transparantie en meer duidelijkheid moet zijn over de werking en de rol van NGO’s. Binnen deze groep bestaat echter geen eensgezindheid over hoe accountability van NGO’s nu versterkt kan worden. Moeten donors of begunstigden over de werking van de NGO’s oordelen? Of dient die taak toegewezen te worden aan een onafhankelijke watchdog? En op basis waarvan moet het slagen van een NGO gemeten worden? Aan de hand van korte termijn resultaten of een verbetering op lange termijn?


Het is van belang te weten dat de periode van het blinde vertrouwen in formele instituties, zoals regering, zakelijke en private corporaties en instellingen van de civiele maatschappij, voorbij is. We bevinden ons nu in het tijdperk van accountability.(2) Specifiek voor NGO’s komen daar nog volgende elementen bij. Ten eerste is het politieke landschap de laatste jaren sterk veranderd. Regeringen zijn niet langer de enige speler en moeten rekening houden met de zakenwereld en civil society. NGO’s worden een belangrijke partner in het uitwerken van het globale beleid en zijn als nieuwe sociale actoren nodig om de globale sociale problemen zoals klimaatswijziging, waterschaarste, honger, … aan te pakken. Er bestaan echter geen afgelijnde rechten en verantwoordelijkheden voor NGO’s, hoewel zij dus van steeds groter belang zijn. Ten tweede hebben NGO’s op nationaal niveau functies overgenomen die traditioneel door de staat verwezenlijkt werden. De sector is hierin zo gegroeid dat zij beschouwd wordt als een rivaal voor de staat. Ten derde duiken er ook binnen de sector van NGO’s schandalen op: corruptie, gebrek aan transparantie, belangenconflicten, … (3) Met dit alles in gedachten is het niet verwonderlijk dat er zich een debat ontwikkeld over NGO’s en hun accountability.
Er zijn verschillende vormen van accountability waarvan er hier enkele worden beschreven. Upward accountability is de verantwoordingsplicht ten opzichte van externe actoren zoals donors en regeringen en komt meestal neer op de verplichting aan te tonen dat de gekregen middelen goed besteed zijn en dat er resultaten geboekt zijn. Daartegenover staat downward accountability oftewel de verantwoording ten aanzien van de begunstigden. Hebben zij voordeel gehaald uit het optreden van de NGO? Er is ook een onderscheid tussen functionele en strategische accountability, waarbij het eerste de nadruk legt op concrete vereisten die op korte termijn verwezenlijkt worden en het tweede focust op het meten van de impact op het grotere geheel en dit op lange termijn.(2)
Jordan geeft een overzicht van mogelijke accountability-mechanismen. Instrumenten zoals jaarrapporten, boekhouding, onafhankelijke evaluaties, audits, … worden vooral gebruikt voor upward accountability. Indien deze instrumenten op zorgzame wijze worden toegepast, kunnen zij bijdragen aan het verbeteren van de infrastructuur van de NGO en tegemoetkomen aan de vragen van de belanghebbers in se donors en regeringen, maar zij hebben ook beperkingen. Ze zijn kostelijk en vragen veel tijd, ze zijn niet flexibel en ze worden teveel gestuurd door de noden van de donors en de regeringen in plaats van die van de NGO’s. Accountability moet meer gezien worden als een onderhandeld proces met interne en externe belanghebbers en dit zowel upward als downward, dan als de optelsom van enkele instrumenten.(3)

De focus ligt nu echter op upward en functionele accountability terwijl de downward en strategische kant wordt verwaarloosd. Zoals al vermeld heeft het eerst genoemde mechanisme enkele grote tekortkomingen. Dit kan er zelfs toe leiden dat ze bij toepassing net een contraproductief effect veroorzaken. Een casestudie bij Amnesty Ireland maakt duidelijk dat onder druk van de donormarkt (de vrees om fondsen te verliezen, de nood om zich te onderscheiden van andere NGO’s) gekozen wordt voor hiërarchische, functionele accountabilty terwijl men eigenlijk een meer holistische, strategische accountability wou, d.i. een verantwoording naar een heel spectrum van belanghebbers met de nadruk op resultaat op lange termijn en met erkenning van het belang om te kunnen leren uit de resultaten van het accountability-proces. Daarbij komt nog de paradoxale vaststelling dat velen binnen de organisatie de hiërarchische accountability als een bedreiging zien voor de effectiviteit van Amnesty’s missie.(4)
De vraag naar meer accountability van NGO’s wordt vooral gesteld door critici die, buiten enkele uitzonderingen, niet inzitten met het verbeteren van de NGO-werking. De belangrijkste drijfveer is van politieke aard: men voelt zich bedreigd door de toenemende macht en invloed van NGO’s en zien hen als een uitdaging voor de bestaande machtsrelaties.(2) De vorm van accountability die steeds vooruit geschoven wordt is net die vorm die een contraproductief effect kan hebben, namelijk de upward functionele accountability. Toch hebben NGO’s er baat bij zich bezig te houden met het accountability-debat. Zo kunnen ze in eerste instantie de mechanismen afweren die ongunstig zijn en niet gericht zijn op het verbeteren van de organisatie. Vervolgens kunnen ze zich verantwoorden ten aanzien van zij die onderhevig zijn aan hun beslissingen, voornamelijk dus de begunstigden. Ten derde kunnen zij de accountabilty-mechanismes gebruiken om in de toekomst betere resultaten te bekomen en ten vierde kan de rol van de NGO nog versterkt worden. Om deze doelen te bereiken, is echter een andere vorm van accountability nodig dan donoren traditioneel voorstellen, meerbepaald een downward en strategische accountabilty. (3)


Afsluitend kunnen we stellen dat accountability een positieve impact kan hebben op de werking van NGO’s, maar enkel indien gekozen wordt voor een vorm van accountability die aansluit bij de specifieke noden van de sector. De focus moet liggen op een verantwoordingsplicht naar de begunstigden, resultaten op lange termijn en de mogelijkheid om via de verantwoordingsprocedure bij te leren. NGO’s zelf zijn er zeker mee bezig, zo getuigt het Charter van Accountability (5). Jammer genoeg hebben zij die het hardst roepen om meer NGO-accountability een andere agenda, meer bepaald het beteugelen van de invloed van NGO’s via een accountability-mechanimse dat contraproductief kan zijn.


(1) Christensen, J. (3 januari 2004). Asking the do-gooders to prove they do good. New York Times. Geraadpleegd op http://query.nytimes.com/gst/fullpage.html?res=9C00E0D71631F930A35752C0A9629C8B63.
(2) Naidoo, K. (2003). Civil society accountability: “Who guards the guardians?”. Geraadpleegd op 5 december 2008 op http://www.gdrc.org/ngo/accountability/ngo-accountability.pdf.
(3) Jordan, L. (2003). Mechanisms for NGO accountability. Geraadpleegd op 5 december 2008 op http://www.gppi.net/fileadmin/gppi/Jordan_Lisa_05022005.pdf.
(4) O’Dwyer, B. & Unerman, J. (2008). 'The paradox of greater NGO accountability: a case study of Amnesty Ireland', Accounting, Organizations and Society 33: 801-824. Te raadplegen op http://www.sciencedirect.com/science/article/B6VCK-4S3G9K9-1/2/19de5f408981e99046f6575de88ff0bd.

(5) International Non Governmental Organisations Accountability Charter, 20 december 2005. Geraadpleegd op
http://www.ingoaccountabilitycharter.org/.

Geen opmerkingen: